Het woord “keramiek” komt van het Griekse keramos, wat drinkvat of aardewerkvat betekent. Van origine werd het woord gebruikt voor het aanduiden van voorwerpen die van gebakken klei zijn gemaakt. Hiervan zijn er zeer veel en ze worden gemaakt van uiteenlopende kleisoorten, diverse toeslagstoffen en allerlei procedés (bijvoorbeeld een verschillende oventemperatuur).
Bij de traditionele keramieken : valt bijvoorbeeld te denken aan gebruiksvoorwerpen zoals potten en serviezen in porselein, aardewerk of steengoed, aan bouwmaterialen (baksteen, straatstenen en tegels) en aan sanitair (wasbakken en toiletpotten).
Aardewerk wordt gebakken van klei bij een temperatuur van 800 tot ongeveer 1100°C, waarbij geen sintering of verglazing optreedt. Aardewerk wordt vrijwel altijd geglazuurd.
Terracotta is ongeglazuurd aardewerk van roodbakkende klei.
Steengoed of gres wordt gemaakt van een gresklei en kan worden gebakken bij hogere temperaturen (1200-1300 °C); hierbij versintert de klei, het product is geschikt voor het bewaren van vloeistoffen.
Porselein, gebakken van een speciale witte kleisoort, gemengd met kwarts en veldspaat, gebakken bij 1200-1400 °C, waarbij het geheel verglaast. De basisgrondstof is kaolien of pe-tuntse afkomstig uit China. Kaolien wordt in Europa gevonden in de streek van Limoges, Duitsland, Tsjechië, Oekraïne, Cornwall en Spanje.
De beeldhouwkunst : is een andere traditioneel keramiek gebruik: Hierin staan vooral de vorm en kleur van keramiek centraal.
Boetseerklei is klei die bedoeld is om met de hand gemodelleerd (geboetseerd) te worden, waarna het object gedroogd en vervolgens gebakken wordt.
De structuur van de klei wordt aangeduid met de naam. Veel voorkomende klei is bijvoorbeeld grove chamotte en fijne chamotteklei. De chamotte in boetseerklei bestaat uit kleine stukjes gebakken klei, die ertoe dienen om het geboetseerde werk te beschermen tijdens het droog- en bakproces. Eventueel onbedoelde insluitsels van lucht, die een boetseerwerk zonder chamotte bij het bakken zouden doen exploderen door de uitzetting, worden door de toevoeging van chamotte geneutraliseerd: de minieme poriën die de chamotte bij droging veroorzaakt, zorgen voor genoeg ruimte om de lucht te laten ontsnappen.
Het bewerken van de klei is afhankelijk van de vorm van het werk, bijvoorbeeld bekloppen, snijden met een mesje, klei verwijderen met een mirette, of boetseren met de handen, nagels en boetseerspatels.
Als het werk af is, en een aantal weken te drogen heeft gestaan, kan het gebakken worden. Belangrijk hierbij is te zorgen dat er geen luchtbel(len) in het kleiwerk zitten, anders bestaat de mogelijkheid dat het knapt tijdens het bakproces, doordat de lucht uit gaat zetten. Het bakken van klei moet in een speciale oven gebeuren onder zeer hoge temperaturen (> 1000°C). Klei moet gebakken worden om het duurzaam te kunnen bewaren.
Nadat het werk is gebakken kan het worden afgewerkt, bijvoorbeeld door engobes, schilderen of glazuren.
Raku stoken : is van oorsprong een Japanse techniek waarbij het glazuur van een werkstuk (sterk) craqueleert. Het craquelé is zwart van kleur.
Eerst wordt een (gebakken) werkstuk geglazuurd. Daarna wordt het in bijvoorbeeld een hout- of gasoven zeer snel tot op een temperatuur van ca. 1000 °C gebracht. Het werkstuk wordt uit de oven gehaald en aan de buitenlucht blootgesteld. Door de snelle afkoeling gaat het glazuur craquelures vertonen. Vervolgens wordt het werkstuk in een zaagselton gelegd. Het zaagsel ontbrandt en veroorzaakt rook. De rook trekt in de craquelé.
Er zijn nog andere Raku afwerkingen mogelijk.
Bron: www.wikipedia.org
Klik door naar
Art is subjectief!
Veel kijk plezier!